Eohippus, Miohippus, Merychippus en Pliohippus, voorouders van ons paard

Gepubliceerd op 24 augustus 2024 om 11:27

Onze gedomesticeerde paarden, de Equus ferus caballus, stamt af van de Eohippus. De Eohippus is een kleine paardachtige dat zo'n 56,0 tot 33,9 miljoen jaar geleden leefde. 

Onze paarden lijken al lang niet meer op dit kleine dier. De schofthoogte van de Eohippus was namelijk maar tussen de 25 en 45 centimeter. De poten waren lang en meer roteerbaar dan de benen van onze eigen paarden. Aan de voorpoten had het dier vier tenen, met elk een kleine hoef. De achterpoten hadden drie tenen. Alleen de middelste teen raakte direct te grond, de buitenste tenen waren los van de grond. Door deze kleine hoeven kon de Eohippus zich snel voortbewegen. 

De Eohippus was net als het paard een herbivoor. Zijn kiezenrij was gesloten en hadden een bobbelig oppervlakte, waardoor voedsel alleen gemalen kon worden. Ze voedden zich voornamelijk met bladeren en bessen uit het bos. Maar het klimaat veranderde en de Eohippus moest zich aanpassen. 

De Miohippus, die zo'n 25 jaar geleden leefde, had nog maar drie tenen aan het voorbeen en de schofthoogte was gegroeid naar 60 centimeter of meer. De Miohippus had zich al meer aangepast aan droge open oppervlaktes en graslanden. Waar het dieet van de Eohippus voornamelijk uit bladeren bestond, was de Miohippus al meer in staat om stugge grassoorten te malen en verteren. Zowel het gebit als het maagdarmstelsel had zich aangepast. Maar de Miohippus was nog niet in staat om alleen op gras te kunnen leven, wat wel nodig was, omdat het klimaat afkoelde, de zeespiegel daalde en er steeds meer grasland ontstond. De Miohippus leefde steeds meer in kleine groepen in plaats van op zichzelf.

De leefomgeving van de Miohippus werd steeds groter. Hierdoor veranderde langzaam de positie van de ogen in het hoofd, zodat ze beter in staat waren om over het gras en om zich heen te kijken. Ook het gebit veranderde, zodat de kiezen beter bestand waren tegen snellere slijtage door het eten van zachter gras. 

In Europa stierven de paardachtigen langzaam uit, maar in Noord-Amerika ontwikkelde de soort zich verder door. De Merychippus ontstond zo'n 25 miljoen haar geleden en had een schofthoogte van 90-100 centimeter. Het dier paste zich goed aan de leefomgeving aan. Een mooi voorbeeld hiervan is de middelste teen. De Merychippus had nog wel drie tenen, maar de buitenste tenen raakten de grond niet meer. De middelste teen was groter gegroeid, zodat het meer oppervlakte raakte en hier was duidelijk een hoef zichtbaar en hier dier kon zich steeds sneller verplaatsen. 

Ook het gebit ontwikkelde zich door, waardoor de Merychippus beter in staat was om grasachtige planten te eten en het bos steeds meer verliet. De kiezen kregen een grotere oppervlakte om nog beter te kunnen malen. Omdat de Meryhippus steeds meer op open vlakte leefde, veranderde ook de samenstelling van de groepen. Om de overlevingskansen te vergroten, werden de groepen waarin zij leefden steeds groter. 

Ook de Merychippus ontwikkelde door, tot de Pliohippus. Deze paardachtige heeft zich doorontwikkeld door de eenhoevige die we nu nog kennen. De Pliohippus had een stokmaat van ongeveer 120 centimeter en leek wat meer op de hedendaagse ezel.  Aan het begin van de ijstijd, ongeveer 1 tot 2 miljoen jaar geleden, bereikte de Pliohippus Azië, Europa en Afrika en paste zich steeds meer aan de nieuwe omgeving aan. Ongeveer 12.000 jaar geleden stierf de Pliohippus in Amerika om onbekende redenen uit. De laatste doorontwikkeling nvond dan ook vooral plaats in Azië en Europa en de Pliohippus begon aan het einde van de ontwikkeling dan ook steeds meer op de Eqqus te lijken, het paard zoals wij dat nu kennen. 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.